Winterswijk

In 1700 wordt voor het eerst gewag gemaakt van een Joodse inwoner van Winterswijk. Gedurende de hele achttiende eeuw neemt het aantal Joden in de plaats toe, maar pas aan het einde van die eeuw ontstaat er een Joodse gemeente. Deze krijgt in 1800 een officiële status.

Aanvankelijk werden de godsdienstoefeningen in huissynagogen gehouden die op diverse locaties gelegen waren. In 1847 werd aan de Jodensteeg een synagogegebouw ingewijd dat tot 1889 dienst heeft gedaan.

Gedurende de tweede helft van de negentiende eeuw maakt de Joodse gemeente van Winterswijk een snelle groei door.

De belangrijkste beroepen waarin de Joodse bevolking werkzaam was, waren de veehandel, de textielhandel en de vleeshouwerij. Ook aan het maatschappelijk leven in Winterswijk namen Joden actief deel. Zo was er in het begin van de twintigste eeuw een Joodse loco-burgemeester, terwijl er vanaf 1919 een socialistisch Joods lid van de gemeenteraad was.

De eerste, achttiende-eeuwse, begraafplaats heeft vermoedelijk aan de Kottenseweg gelegen, bij het zogenaamde Elinkbosje. Aan het einde van de achttiende eeuw werd een tweede begraafplaats ingericht aan Spoorstraat, die tot 1884 in gebruik is geweest. In dat jaar werd de huidige Joodse begraafplaats aan de Misterweg in gebruik genomen.

In de zeventiger jaren van de negentiende eeuw leidde een twist tot een tijdelijke scheuring binnen de Joodse gemeenschap. Uit die periode dateert de kleine begraafplaats bij Venemans Molen.

Prentbriefkaart van de synagoge met school in Winterswijk, ca. 1914

Prentbriefkaart van de synagoge met school in Winterswijk, ca. 1914

In 1889 werd een nieuwe synagoge ingewijd, gelegen aan de Spoorstraat. Het oude gebouw werd tot Joodse school bestemd. Naast de kerkenraad en het kerkbestuur, dat tevens dienst deed als armbestuur, was er ook een penningmeester voor het Heilige Land. Verscheidene genootschappen waren actief op godsdienstig, sociaal en cultureel gebied. Rond 1920 volgde een aantal Palestina-pioniers uit Deventer een opleiding in de streek.

In de dertiger jaren van de twintigste eeuw speelde Winterswijk een belangrijke rol in de opname van vluchtelingen uit Duitsland.

Tijdens de eerste bezettingsjaren werden de Joden van Winterswijk getroffen door dezelfde beperkende maatregelen, die ook elders van kracht waren. In de plaats werd in september 1941 een regionale Joodse lagere school opgezet, die tot april 1943 bestaan heeft. Al in oktober 1941 werden in Winterswijk enige Joden opgepakt. De deportaties naar Westerbork en vervolgens naar de vernietigingskampen begonnen in november 1942 en hebben tot april 1943 voortgeduurd.

Het overgrote deel van de Winterswijkse Joden is omgebracht, slechts een klein aantal wist zich te redden door onder te duiken, vaak met behulp van de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers. Ook vanuit de kampen kwamen enige overlevenden terug.

De synagoge werd gedurende de bezetting geplunderd, waarbij het meubilair werd vernield. De Torarollen waren op tijd verborgen en bleven aldus behouden. Het gebouw zelf werd als gymnastiekzaal in gebruik genomen.

Na de oorlog werd het Joodse leven in Winterswijk hervat. De synagoge werd gerestaureerd en ingericht met meubilair en rituele voorwerpen afkomstig uit andere gemeenten. In 1951 werd het gebouw wederom ingewijd. In 1982 werd begonnen met een restauratie die in 1984 voltooid werd. In de synagoge vinden incidenteel diensten plaats.

De beide Joodse begraafplaatsen worden tegenwoordig onderhouden door de burgerlijke gemeente. Op de begraafplaats aan de Misterweg staat een monument waarop de gedeporteerde en omgebrachte Winterswijkse Joden met name genoemd staan.

In april 2002 werd in Winterswijk, aan het Mevr. Kuipers-Rietbergplein, tegenover het gemeentehuis, een monument ter nagedachtenis aan de omgekomen Winterswijkse Joden onthuld.

Aantal Joden in Winterswijk en omgeving

jaar

1800

50

1809

109

1840

33

1869

72

1899

181

1930

232

1951

30

1971

30

1998

22